oversteken

  1. menyeberang.
    We hebben de straat overgestoken om twaalf uur. — Kami menyeberang jalan pada pukul 12.

Konjugasi

sunting
Infinitive: oversteken
Bentuk kini Bentuk lampau
Tunggal Jamak Tunggal Jamak
ik steek over wij steken over ik stak over wij staken over
jij steekt over jullie steken over jij stak over jullie staken over
hij/zij steekt over zij steken over hij/zij stak over zij staken over
Partisip kini (Kata bantu) Partisip lampau Imperatif Subjungtif
overstekend (hebben) overgestoken steek over steke over

s]]